APPINGADAM den 13 September. De Roof en
Muitzugt van de zig noemende Oranje Party, is ook in het Fivelingo
Kwartier ten sterksten uitgeborsten; voorleeden Maandag namiddag, heeft
hier het Exercitie Genoodschap afgevuurd, en dus de Zomer Exercitien
geëindigd. Reeds in den beginne, zag men de onvergenoegdheid op het gelaat
der kwalykgezinden, en een party van dat Canailje insulteerden de
Aansxhouweren door het werpen van Kluiten modder, en vervloekingen tegen de
Patriotten, zynde ook zelfs de Commandant van een der omliggende
Genoodschappen zwaar aan de Beenen gewond.
Na gedaane Exercitie, trok het Genoodschap in goede orde door de Stad, en
vervoegde zig na het scheiden op de Societeit, om zig na gedaane werk
onderling te verlustigen. Zoo ras het duister wierd, verzamelde het Gespuis
voor de Societeit, en begon aldaar de Glazen met Steenen enz. in te werpen,
dit liep eindelyk zoo verre; dat zy met scherp op de voor by gaanden, als
mede op de Societeit schooten, onder een aanhoudend schelden en verbreeken
van Glazen en Blinden. Het Genoodschap had geene scherpe Patroonen op de
Societeit, eindelyk dezelve gekreegen hebbende, konden zy 'er zig niet van
bedienen uit hoofde van het gestadig indringen van het Geboefte, dus moesten
zy, om de woede van het Canailje te ontwyken, elk, naar een goed heenkomen
omzien. In het geheele Societeits Huis, zyn alle Glazen ingeslaagen, verders
heeft het Canailje hun moed gekoeld, met diergelyk geweld aan veele Huizen
te pleegen; verders zyn door hen daaden gepleegd, waar van de Menschelykheid
yst, en de eerbaarheid doen bloozen. Intusschen liet de Justitie zig nergens
aan geleegen, en zy die dit alles hadden kunnen voorkomen, waaren of
afweezig, of smoordronken. Zelfs hebben volgens verhaal van geloofwaardige
getuigen, de patrouileerenden Burger Wagten op eenige plaatzen de Glazen
ingesmeeten tot eeuwige schande onzer Regeering. Om elf uuren 's nagts begon
men alle Klokken te luiden tot een sein der omliggende Boeren, dit duurde,
tot 's anderen daags 's middags met dit treurig gevolg, dat Dingsdag het
Canailje met vier Vaandelen, en allerlei zoort van Wapentuig, als razende
Bachanten, door Appingadam trok, met vernieling der Glas Vensters.
Men had reeds eergisteren, omliggende Genoodschappen, als die van
Middelstum, Loppersum en Onderdendam, tot bystand geroepen,
welke zig met de grootste bereidvaardigheid, en voorneemen, de algemeene
ruste, ten koste van hun bloed te beschermen, en de woede der muitzugt
manmoedig te keer te gaan zig naar herwaards begaven met een Corps van 300
Man. Men verzogt te mogen binnen trekken, en gaf op instantien genoegzaam
een halfuur tyd; op het laatste geen antwoord krygende, rukte men verder aan,
nadat het Canailje, bygestaan door het Oranje Corps begon te vuuren; dit
werd door het Genoodschap beantwoord met pelottons vuur uit de holle weg, en
eenige schooten uit kleine Yzere Stukjes Kanon, om Menschen bloed te spaaren,
wat hoog aangelegd.
Ondertusschen, dit gespuis, en het Oranje Corps altoos moedig, als zy de
overmagt hebben, dog Poltrons [=lafhartig] als het op op slaan aankoomt,
vloogen ras uit elkanderen; schoon in het andere einde der plaats,
geduurende de attacque, nog veele Glazen insloegen. Aan de zyde der brave
Genoodschappen is niemand gekwetst, dog eenige van het gespuis, zyn meer of
min zwaar gewond.
Wy hebben dus het behoud deezer plaats, en dat van veele onzer ingezetenen
naast de voorzienigheid te danken aan de onverschrokken moed der genoemde
Genoodschappen, elk braaf Vaderlander is hun daar voor eeuwige dank
verschuldigd.
Woensdag voormiddag vertoonde zig een hoop van circa 300 Vierdorpster Boeren
in 't gezigt van Appingadam, met allerlei Wapentuig voorzien. Ylings
trok een Detachement van 50 a 60 Man hun te gemoet. De Boeren verschoolen
zig in de Boonen, agter Bosjes en Hutjes na eenig onderlinge decharjes van
weerzyden, zynde van onzen kant eenige Kanonschooten gedaan, vloog de
lafhartige hoop uit malkander: men zegt, dat 'er een gesneuveld, en twee
gekwetst zyn, ten minsten, heeft men in 't vervolgen, bloed op den Weg
gevonden; dus is deeze gewigtige expeditie, welke men hoopt, dat van
gewenscht gevolg zal zyn, ten kosten van weinig bloed volvoert.
Woensdag, gisteren ten half vyf uuren namiddag, vertrok van Groningen hier
een Commissie uit het deser ?wezen, met een Detachement van ruim 120 Man van
het Genoodschap, hebbende 2 groote en 2 kleine Veldstukjes by zig, onder
Commando van den Kapitein van IDSINGA en tot aan de Schepen wordende
gecondaseerd door een, escorte van het Genoodschap naar onze Stad.
Ongelooflyk groot was de toevloed der aanschouweren dezer Braven, die, met
de uitterste bereidwilligheid en moed uittrokken. By naar een uur van de
Stad schaarden zy zig in een kring, waar in Hun door den Secretaris, de
oorzaak deezer expeditie werd voorgeleezen, en waarop zy eenparig beloofden,
in alles de ordres der Heeren te zullen obedieeren, en hunne Medebroederen
te zullen bystaan; verders verzogt men hun, het Burgerbloed, zoo veel
mooglyk te spaeren.
Dit Detachement trok deezen morgen, met het aanbreken van den dag binnen
Appingadam in een deftige en gereguleerde order, onder het gewoon Muzyk,
en wierd met blydschap ontvangen en ingequartierd.
P.S. Men heeft een meenigte Geweeren van allerlei groote, meesterdeel zwaar
gelaaden, Sabels, stokken enz. van het Canailje op de Societeit gebragt,
waarop ook een gevangen bewaard word.
|
Is plus minus ses voeten groot, zwaar en robust
van postuur, welgemaakt van Leeden, ruim dertig Jaaren Oud, heeft kort,
blond, en weinig vlammend, of gekruld haair, langachtig van weezen, en
bijzonder van kinnen, heel zwaar, en rosachtig van baard, blauw van oogen,
rosachtig van Winkbrauwen, fijn pokkedaalig in 't aangezichte, draagd
gemeenlijk, of schippers, of Burger kleeren, die dan naar der Schipperen
trand eenigzinds zijn gemaakt, draagd veel een ronde hoed, is wel
vriendelijk in 't voorkomen, dan teffens ook brutaal.
Afgegeven onder mijne handsvertekeninge
Groningen den 4 September 1788
N.Guichart
secret
|
Copia
Ondergeschreevene op den 4. deezer in den avond van den Heer Secretaris
N.Guichart ontvangen hebbende een opene brief van de Edele Mog. H.Heeren
Lieutenant en Hooftmannen van dien datum houdende verzoek an alle Hooge
Gerichts Hooven, Magistraten en Justicieren om aan de Vertooner van die
brief alle adsistentie te doen in het naespooren van Tjeert Jans Lantinga,
en diens zoon, en ontdekt wordende in te trekken [= arresteren], hebbe mij
den 5den des morgens te 5 uuren van hier begeeven, en ben dien avond
omstreeks half ses te Weender gekoomen, waar mij bericht was dat zich Tjeert
Lantinga zoude bevinden; hier ontwaar wordende, van de Herbergier Hindrik
Scholtens in den laaten avond, dat Tjeert Lantinga bij hem was gekoomen den
28. augs. en met de postwagen vertrokken na Leer die zelve na de middag, ben
de volgende morgen den 6den met de Voogd van Weender, schoonvader van
Hindrik Scholtens, gereeden, na Leer met mijn Chais volgende Hindrik
Scholtens ons wat laater met een ander Chais, als willende die ook Leer
passeeren, hier angekomen zijnde omstreeks agt uuren, wanneer bericht wierd,
dat hij met de postwagen naa Norden zoude zijn vetrokken, zo ben met Hindrik
Scholtens gereist, hebbende die zijn broeder tusschen beiden opgenoomen, tot
Oldersum, alwaar mijn peert moest laaten, en als doen met Hindrik Scholtens
en zijn broeder welke een bankje an de Chais hadden, gereist op hun Chais na
Norden waar ongeveer agt uur ankwamen, hier dien avond geen naricht kunnende
bekoomen, vermeende de volgende dag den 7. zijnde zondag Hindrik Scholtens
hem in de Mennoniten Kerk ontdekt te hebben, waarom wij uit de herberg op de
kerkedeurs kunnende zien zoo dat niemand uit de kerke konde koomen zonder
door ons gezien te worden, aldaar hebben opgepast, dog bevonden dat zulks
alzoo niet was. Des na de middags van daar met dit gezelschap zijnde gereist
tot Olstil hebbe aldaar vernagt.
Wanneer de twee Broeders digt daarbij bij een vriend wilden vernagten,
Maandag den 8 door de twee gebroeders Scholtens zijnde afgehaald zijn wij
gereist naar Aurich omdat Scholtens vermoede dat hij over Aurich naar
Breemen zoude zijn gereist, dog hier konden geen spoor vinden, waarom terug
reisden naar Oldersum waar mijn Paard en Chais weeder bekwam, en tezaemen
reisende tot Leer, wierd ik hier onderricht van de Vrouw van de Herbergier,
dat het voorige bericht van het vertrek met de postwagen na Norden niet echt
was geweest, maar dat een persoon mij uit de beschrijving kennelijk
geblijkende Tjeert Lantinga te zijn geweest aldaer was gekomen den 28. Augs.
en daar verbleeven was tot woensdag den 3. Septbr. wanneer de voorige dag
ook aan die herberge waaren gekomen twee van zijn vrienden waarvan de eene
mij uit de beschrijving kennelijk voorkwam Jan Tjeerts Lantinga te zijn
geweest, verhaalende de vrouw dat die drie lieden des avonds den 2den het
gelach ook voor de volgende nagt hebbende betaald den 3 vroeg in den morgen
te voet van haar huis waaren gereist, dog zonder dat wist waar na toe.
Van hier te zaamen gereist zijnde na Weender, ben ik Dingsdag morgen den 9
van daar gereist naar Waan denkende om het mij gegeeven onderrigt, dat Jan
Tjeerts zig aldaar een geruimen tijd hadde opgehouden hen daar te zaamen te
vinden, teegens den avond hier ankomende bekwam ik naerigt, dat Tjeert Jans
Lantinga en Jan Tjeerts Lantinga zig alhier bevonden, en onderrigt wordende
dat de voogd te Zeugel woonde besloot ik ten spoedigsten derwaards te rijden,
wanneer in het doorrijden Jan Tjeerts Lantinga zelve hebbe gezien; te Zeugel
de Voogd hebbende opgezogt en mijn Credentiaal met de Signalementen
overgegeeven, met bijvoeging dat ik de persoonen wist en verzoek van die op
mijn anwijs te willen intrekken, maakte dezelve zwaarigheid, dit buiten
kennis van het Gerichte te doen, dog besloot met mij te gaan naar het Slot
alwaar een Commissaris woonde om van dien te verneemen of hij permissie
wilde verleenen, dog die wilde zulks meede niet doen, maar zeide dat de
Voogd permissie van het Gerichte te Meppen moest vraagen; waarop met de
voogd naar zijn huis ben gegaan, wanneer die de papieren in mijn bijzijn
neevens een brief heeft ingeslooten en door een expresse op mijn kosten dien
nagt naar Meppen gezonden, welke expresse woensdag den 10den na de middag
terug kwam; wanneer de voogd mij de papieren met het geen er op geschreven
was heeft te rugge gegeven, met bijvoeging, dat hij geene adsistentie mogt
verleenen of intrekking doen omdat de misdaat niet in de brief was
uitgedrukt, waar na den 11. wederom van daar ben vertrokken en gereist tot
Winschoot, en den 12. Septemb wederom in Groningen gekoomen.
Aldus gerelateert den 13. Sept. 1788
(was get.)
J.Offringa H.Heeren Gerigts Onderdienaar
Coll Conc
N.Guichart
secret |